In het Feature-concept, wordt de data niet opgeslagen als CAD-entiteiten ( een lijn met een lijntype op een laag met een kleur ), maar als geclassificeerde objecten. Features zijn zgn. Real World Objects; een combinatie van geometrie en attribuut-gegevens, zoals bijvoorbeeld wegen, percelen, gebouwen, kabels, leidingen enz.enz.
In tegenstelling tot de voorgaande versies van AutoCAD Map worden de geometrie-gegevens niet meer geimporteerd vanuit SDF, Shape-bestanden of Oracle-tabellen. Maar werken we direct in de files en databases in hun eigen formaat, zonder vertaling door import/export. Meerdere gebruikers kunnen gelijktijdig dezelfde data gebruiken, wat een groot voordeel is en het copieren van bestanden met alle versie problematiek van dien voorkomt.
Elke laag in Map’s Display Manager verwijst naar een enkele feature-classe. Dit zijn niet de traditionele CAD-lagen op de AutoCAD manier, maar “geospatial” lagen, om features thematisch weer te geven en in de juiste volgorde op elkaar af te beelden.
Aan feature-definities zijn in ’t algemeen attribuut-gegevens of zgn. properties gekoppeld. Deze properties, die samen met de geometrie in dezelfde bron-bestanden staan opgeslagen, kunnen worden bekeken en direct worden aangepast in de Data Table editor. Doordat we met gekoppelde data werken, zijn de wijzigingen direct doorgevoerd in ’t bron-bestand.
Deze attribuut-gegevens kunnen ook worden gebruikt als zgn. labels op de kaart. Geen statische tekst, zoals in CAD, maar dynamische labels, die door de software op haar plek worden gezet in de juiste tekst hoogte en rotatie-hoek, passend bij de schaal waarin de kaart wordt afgebeeld.